Dagblad voor Noord-
-
Zij keerden terug uit Auschwitz.......
Na een kwart eeuw: afstand nemen
“Die zomer liep ik een verre vriend tegen het lijf. Zijn joviale „Hé Sef, leef jij ook nog?" ging vergezeld van een ferme dreun op mijn schouder. Het was alsof ik door de grond ging. Letterlijk en figuurlijk. Hoe durfde de kerel zoiets schrijnends te vragen? 'n Machteloze, wanhopige woede maakte zich van me meester. Op het bewuste ogenblik had ik erop los willen slaan. Later kwam ik tot andere gedachten. Waarom de goeie man iets kwalijk genomen? Wist hij veel? Kon hij ook maar in de verste verte vermoeden welk een draagwijdte voor mij die doorgaans louter formele woorden hadden?"
Hoe cru en stotend dat „Leef jij ook nog?” precies klonk, zal wel geen nadere toelichting
behoeven als men weet dat degene tot wie de woorden werden gericht, de thans 52-
Het Noordiimburgse duo behoort tot de zeer weinigen die van de Duitsers officieel
hun vrijheid herkregen en aldus aan een wisse dood ontsnapten. Jan Giesen: „Het gebeurde
op een morgen. Inplaats van zoals gebruikelijk aan de slavenarbeid te gaan, moesten
we ons melden op de politieke Abteilung. Dat kon van alles betekenen. Een doodvonnis
net zo goed als overplaatsing naar een andere tak van dienst. Met knikkende knieën
— heus niet alleen wegens de permanente ondervoeding — begaven we ons op weg. Wie
schetst onze verbazing toen zonder opgave van reden onze Schutzhaft voor geëindigd
werd verklaard. Ik weigerde aanvankelijk het te geloven. Zeker weer zo'n sadistische
SS-
Bijna vijfentwintig jaar na hun wonderlijke invrijheidsstelling valt het de twee nog moeilijk de nachtmerrie van toen helemaal uit hun geheugen te bannen. Sef Janssen: „De gedachte eraan maakt me telkens misselijk, terwijl ik toch niet direct voor een kleintje vervaard ben. Echt, je kunt niet zomaar voorbij zien aan wat is voorgevallen; het blijft je bij. Soms zijn het paardekarren vol lijken in de ochtendschemering. Als hooi werden de ontzielde lichamen afgeladen bij het crematorium. Ook herken ik mezelf van tijd tot tijd. Met de „overige" Häftlinge terugkerend naar het kamp. Ja, de overige. Want overdag zijn weer enkele honderden kameraden bezweken door algehele uitputting of onder aanhoudende stokslagen, We voeren hun stoffelijke overschotten mee in onze gelederen. Levende skeletten, vel over been. Niemand zou zulke spookachtige wezens, scharminkels haast, nog tot praten en bewegen in staat hebben geacht. Een andere keer zie ik weer die rokende schoor steen, de enige in Auschwitz toen. Later volgden er meer. Of de appèlplaats komt me opnieuw voor de geest. Beangstigende taferelen. Barse bevelen. Een SS'er, veelbetekenend tegen een kameroudste: „Die en die zie ik morgen niet meer, goed begrepen?”
Dan wist de betrokkene wat hem te. doen stond...
Een van de meest walgelijke zaken vind ik nog wel die ene handdoek — afgrijselijk
zinnebeeld van hygiëne. Als ik daaraan terugdenk, bah. Vijftig mensen gebruikten
dat onbeschrijflijk vuile vod. Beelden van bestiale SS-
Het zijn feiten, ervaringen als uit, een bange droom. Sef Janssen: „Ik zie het nog gebeuren. Nu ik de hele geschiedenis weer releveer, heb je best kans dat ik vannacht geen oog dicht doe. Begrijp me goed, je slaat er je doorheen. Al heb je de ergste ellende meegemaakt. Helpen kan daarbij niemand, hoe graag men het misschien ook zou doen. Veel waarheid bevatten de woorden: „Gelukkig degene die vergeet wat niét te veranderen is". Helemaal kom je er overigens nooit mee klaar. Het beste voel ik me wanneer ik niet nodeloos aan de kampmisère herinnerd word. Zo kon ik onlangs nog voor een prikje naar Auschwitz reizen. Welbewust heb ik ervan afgezien. Het oord der verschrikking weer te zien, zou me geen goed hebben gedaan. Praten over deze zaken gaat wel zonder dat de sigaret of het glas pils er minder lekker door smaakt. Anders zou het erger zijn. Maar nogmaals, mensen die met de beste wil van de wereld geen afstand nemen kunnen, hoeven zich daar niet voor te schamen. Het is allesbehalve een schande".
In het bijzonder de tijd, volgend op de invrijheidsstelling, is voor Jan Giesen en Sef Janssen niet makkelijk geweest. „Jazeker, een allerberoerste periode" bepeinst de Tegelse zakenman Giesen. “Je begaf je op vrije voeten, maar daarmee hield het ook op. De gedachte: „Had ik niet beter dood kunnen zijn?" bekroop me in die dagen herhaaldelijk. Je kon hét leven niet aan, alles was me om het even. De gewone verhoudingen verloor ik uit het oog. Af en toe was ik ervan doordrongen finaal van de kaart te zijn; m'n reacties deugden voor geen cent. Na zoveel ontberingen — reuben op water golden als een specialité de la maison in Auschwitz — kon ik de neiging alles te eten wat maar binnen bereik kwam nauwelijks onderdrukken. Het zien van etende mensen in hotels vergde een uiterste zelfbeheersing. Vaak genoeg had ik alle moeite om niet als een wildeman op allerhande etenswaren af te vliegen. Niets liever wilde je dan uitbreken uit de bestaande kaders. Onder de mensen durfde ik me de eerste tijd hoegenaamd niet te begeven, al zeg ik het zelf".
Sef Janssen kende soortgelijke ervaringen: „Onvoorstelbaar zolang het geduurd heeft
eer ik me weer min of meer normaal geduurd heeft eer ik me weer min of meer normaal
gedroeg, eer je besefte welk een in-
tense betekenis ook toen het leven hier bezat. In het grote geheel ga je tal van dingen onvermijdelijk herwaarderen. Wekt het verbazing als ik zeg lang niet meer zo kerks te zijn in vergelijking met mijn leven voor ‘40?"
Het moeizame acclimatiserings-
Sef Janssen: „Alvorens onze eindbestemming Auschwitz te bereiken, doorliepen we tien gevangenissen. Langzamerhand zijn we erin gegroeid, dat is ons grote geluk geweest. Iemand, gewoon opgepakt uit zijn brave burgermansleventje en met de neus gedrukt op het kampleven, zou naar mijn stellige overtuiging binnen het uur stapelgek worden. In het begin besefte je gewoon niet wat er gaande was. Al dat gesnauw deed je hoogstens een weinig verwonderd opkijken en vragen: wat willen die kerels? Zijn ze stapelgek geworden? Wat bezielt hen? Ze nemen ons toch niet in de maling? Verrassend gauw echter moesten we aan den lijve ervaren welk een bittere ernst het de Duitsers was. Je raakte eraan gewend te worden afgebekt. Volledig afgestompt, accepteerde ik ook de ergste vernederingen vanzelfsprekend. Wie zich alle narigheid aantrok, ging er binnen de kortste keren onderdoor. Waar het om ging, was: blijf ik in leven of niet? Bovenal leerde je berusting. Wat komen moet, dat komt maar, luidde kortweg onze levensopvatting".
Twee factoren lijken achteraf de overlevingskansen voor de Noordlimburgers gunstig
te hebben beïnvloed: hun nationaliteit en de verdedigingstaktiek tegen de SS-
oogluikend toe. Later, toen we hoofdzakelijk het leven hielden dank zij die bevoorrechting,
liet de SS ons tamelijk goed met rust. Totdat het nieuwtje van Hollander-
Trachtend het de dienstdoende SS'ers zoveel mogelijk naar de zin te maken, ontliepen handige gevangenen doorgaans flink wat van de hen toebedachte straffen. Jan Giesen: „Naarmate, je de bewakers en hun streken beter leerde kennen, ontwikkelde je verweermethodes. Duitsers wilden hardheid zien. Waren ze zelf niet op een soms beestachtige manier gedrild? Wie toonde bang te zijn, hoefde op geen genade te rekenen. Ook al sloeg deze of gene je half bewusteloos; dan nog gaf je geen kik om eigen bestwil. Vragen beantwoordde je gewillig zelfs al vroegen ze je het hemd van het lijf. Anders waren die gasten helemaal niet meer te genieten. Op gelijke gronden tekenden we gewoontegetrouw alles wat ons aan papier onder ogen kwam".
Geen van beiden waagt zich aan een stellingname. Opsporingswerk als dat van Simon
Wiesen-
W. AERTS
Vijfentwintig jaar geleden liep de verschrikking-
Nachtmerrie
eindigde
25 jaar geleden
Toevallig weerzien
Jan Giesen: finaal van de kaart
Sef Janssen: Leef jij ook nog ?
Nowakowski: succesvolle speurder.
Omstreeks september vorig jaar ontdekte de Amsterdamse mu-
Toorenspits beloofde alles in het werk te stellen om die hartewens in vervulling
te doen gaan. In eerste instantie wendde hij zich met een verzoek om medewerking
tot dagboekenier Henri Knap van Het Parool. Door diens tussenkomst publiceerde het
landelijk dagblad 22 november een oproep, Geen sterveling reageerde. Niet van zins
het bij een poging te laten stelde de Amsterdammer zich in verbinding met de redactie
van het weekblad Vrij Nederland. Op 16 december werd andermaal opsporing van de twee
verzocht, nu in de rubriek Zakboek van een twijfelaar. Het rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie
werd erdoor in staat van alarm gebracht. Een wetenschappelijk medewerker ging de
zaak wat verder uitpluizen omdat het volgens zijn gegevens leek vast te staan wie
de gezochten waren. Men stelde zich in verbinding met een van hen, de in Venlo woonachtige
Sef Janssen Het weekbladbericht “Auschwitz” dat hem aldus ter kennis kwam zette de
Venlonaar aan het denken. Die Nowakowski kwam hem zeer bekend voor. Eer hij echter
had kunnen reageren, stelde Toorenspits hem telefonisch de vraag of hij „nummer 7740
uit Auschwitz" misschien kende. Vrij Nederland had namelijk al „uit andere bron"
vernomen om welke twee Auschwitz-
Want zo en niet anders ziet Sef Janssen evenals Jan Giesen de: medegevangene Nowakowski. De Pool, al op 18 december 1940 door de gestapo in de kraag gepakt, verbleef 3,5 jaar te Auschwitz.
Na een periode van vrijheid wederom (voor korte tijd) opgepakt, leek het hem vervolgens raadzamer naar Rusland de wijk te nemen en vandaar uit het verdere verloop van het oorlogsgebeuren gade te slaan. Wegens illegale grensoverschrijding stopte men hem in 1946 evenwel nogmaals voor 2,5 jaar achter de tralies. Sylvesters broer, vrijwel gelijktijdig in Auschwitz gearriveerd, heeft zJn ervaringen niet mogen navertellen. Na veertien maanden kamp stierf hij aan de gevolgen van wreedaardige folteringen. *
Nowakowski's eerste kennismaking met de Nederlanders verliep uitermate hartelijk. Wel kon hij het maar moeilijk verkroppen dat de Nederlandse strijdkrachten zich al na vijf dagen gewonnen gaven. Dat vond hij maar niks. Niettemin hielp de goedaardige Pool, die zich ontpopte als een ware meester in het „organisieren" van extraatjes, waar mogelijk. Doordat hij voortdurend steun gaf aan de tot meubelmaker aangewezen Sef Janssen en zijn in een buitencommando gestationeerde maat, konden de twee het harden.
Nowakowski, taai en gewiekst, stond voor niets. Aan hem en zijn landgenoot Kurt Machula danken de Noordlimburgers veel. Die tweede weldoener — zoon van een Poolse vader en een Zweedse moeder, thans als leraar wiskunde en psychologie verbonden aan een middelbare school in het Schotse Perth,— ontmoette z'n beschermelingen enige jaren geleden nog even. Zijn wederwaardigheden uit de oorlogsjaren grensden aan het ongelooflijke.
Studerend voor opticien in het Oostduitse Jena, werd Kurt Machula in 1939 reeds vastgezet. Als tolk en kantinebaas maakte hij zich tijdens zijn kampjaren verdienstelijk voor gevangenen en weermacht, in volgorde van belangrijkheid. Stoutmoedige „bedriegerijen"' waarmee hij medegevangenen het lot zocht draaglijker te maken, kwamen tenslotte aan het licht. Er wachtten hem de ergste folteringen. Twee maanden lang lag de ingenieur uit Warschau gekneveld in een dodencel. Hij doorstond een langdurig verblijf in de Stehbunker van Auschwitz en alleen onverzettelijkheid deed hem de Duitse kwellingen doorstaan. Wonder boven wonder hergaf de SS haar weerloze slachtoffer na verloop van tijd de vrijheid van het normale kampleven. Kort nadien werd de Pool overgebracht naar een Zuidfrans kamp voor dwangarbeiders. Groter stommiteit had men met de voortreffelijk Frans sprekende Machula niet kunnen uithalen. De oude rot ontkwam binnen een mum van tijd en wist zich met hulp van de actieve Franse verzetsstrijders te voegen bij de Amerikaanse bevrijdingslegers langs de Noordafrikaanse kusten. Ingedeeld bij de eerste Amerikaanse valschermdivisie, voerde de Poolse vechtjas nog liefst 29 vernietigingsopdrachten uit. Telkens na boven Frankrijk te zijn gedropt, lukte het de duivelskunstenaar ongedeerd door de Duitse linies te breken, op weg naar veiliger oorden. Na de oorlog kreeg hij wegens zijn verdienstelijke arbeid het Croix de Guerre, niemand de beloning van een miljoen francs die door de Duitsers op zijn hoofd was gesteld.
25 september “Aantreden”
22 november “Het Parool”
17 december “Vrij Nederland”
Entlassungschein van Josef Janssen.
Van dit Erlassungsschein zijn er slechts 2 voor Nederlanders uitgegeven!!